John 15

De ware wijnstok

Terwijl de Heer Jezus met Zijn discipelen de bovenzaal heeft verlaten en met hen onderweg gaat naar de Olijfberg, gaat Hij door met onderwijs geven. In dit hoofdstuk spreekt Hij met hen over wat zij zullen zijn als Hij van hen zal zijn heengegaan. Opmerkelijk is dat Hij in dit hoofdstuk geen enkele keer door een van Zijn discipelen met een vraag of opmerking in de rede wordt gevallen, zoals dat wel in het vorige en het volgende hoofdstuk het geval is. Hij vertelt hun dat zij een nieuw getuigenis voor God op aarde zullen zijn.

Om Zijn onderwijs te illustreren gebruikt Hij het beeld van de wijnstok. Het beeld van de wijnstok wordt in het Oude Testament op Israël toegepast (Js 5:1-7; Ez 15:1-8). Jahweh heeft een wijnstok uit Egypte uitgegraven en geplant (Ps 80:9). Dat is Israël naar het vlees, maar dat is niet de ware wijnstok. Israël heeft niet de door God verwachte vrucht voortgebracht. In plaats daarvan heeft het volk stinkende vrucht geproduceerd en heeft God het aan het oordeel moeten prijsgeven.

De Heer Jezus neemt de plaats van Israël als wijnstok in. Hij begint de geschiedenis van Israël opnieuw, maar nu met vrucht voor God en met zegen voor anderen. Hij is de ware, de waarachtige wijnstok. Hij heeft God wél de vrucht gebracht die God van Israël mocht verwachten. Christus is de bron van alle ware vrucht voor God op aarde. Hij is niet slechts een rank die vrucht draagt, terwijl de andere ranken geen vrucht dragen. Hij is de ware wijnstok, waaruit elke rank vrucht kan dragen.

De Vader – en niet Jahweh, of de Almachtige – is de Landman. Dit veronderstelt een verhouding die verder gaat dan Israël kent. God staat met Israël als volk in een verbondsrelatie. Dat is een heel andere relatie dan die waarin de gelovigen met Hem staan die na de opstanding van de Heer Jezus de familie van God vormen (Jh 20:17; 22). Zij mogen Hem als Vader kennen omdat de Heer Jezus hun leven is en zij daardoor kinderen van God zijn.

Reiniging en vrucht dragen

De gelovigen worden vergeleken met ranken aan een wijnstok. De Vader wordt voorgesteld als de Landman Die de grootste zorg aan de ranken besteedt, opdat zij zoveel mogelijk vrucht zullen dragen. Hij reinigt, Hij snoeit en neemt alles weg wat de sappen van de wijnstok misbruikt ten koste van de goede vrucht.

Er kunnen dingen in het leven van een gelovige zijn die verhinderen dat zijn leven de volle vrucht voor de Vader voortbrengt. Het hoeft niet altijd positief kwaad te zijn, maar dingen in ons leven die de kwaliteit van de vrucht verminderen. Dan gaat de Vader aan het werk om alles weg te doen wat verhindert om de volle vrucht te krijgen. Wat onze levenskracht verbruikt en geen vrucht oplevert, moet worden weggedaan. Hij doet alles om de vrucht te vermeerderen en te verbeteren.

Als ranken geen vrucht dragen, betekent het dat zij geen levensverbinding met de wijnstok hebben. Hun verbinding is een schijnverbinding. Judas is zo’n rank geweest. Zijn verbinding met Christus als de wijnstok is een schijnverbinding geweest.

De vrucht die de Vader bij ons wil bewerken, is de vrucht van de Geest (Gl 5:22). Deze vrucht van de Geest is de totale gezindheid van Christus. Als die aanwezig is, zal die zeker in daden tot uiting komen. De Heer spreekt tot Zijn discipelen als gelovigen die al rein zijn. Het reinigen door de Vader gebeurt alleen bij hen die al rein zijn. Die reinheid is tot stand gekomen door het woord dat de Heer Jezus tot hen heeft gesproken en dat in hun hart en geweten heeft gewerkt.

Als de Heer over deze reinheid spreekt, is Judas niet meer aanwezig en Hij hoeft dan ook niet te zeggen “maar niet allen” (Jh 13:10). Het Woord heeft hun wegen gereinigd, het heeft hun wereldse gedachten geoordeeld, het heeft hun vleselijke verlangens blootgelegd. Het heeft hen tot zelfoordeel gebracht en tot bekering en geloof. We hebben het Woord echter niet alleen nodig om daardoor tot bekering te komen en rein voor God te kunnen staan. We hebben de reinigende kracht van het water van Gods Woord telkens weer nodig. Daardoor reinigt de Vader ons. Hij maakt door Zijn Woord duidelijk wat bij ons moet worden weggedaan.

Om de reiniging van de Vader door het Woord te kunnen ondergaan is het nodig in Christus te verblijven. Als de Heer zegt “blijft in Mij”, is dat een opdracht waaraan alleen kan worden voldaan door hen die leven hebben. ‘In Hem blijven’ doen we door een levende verbinding met Hem te onderhouden. Het gevolg daarvan is dat Hij in ons blijft. Niet dat iemand die zich heeft bekeerd en Christus als Zijn leven heeft gekregen, Hem weer kan kwijtraken. Het gaat erom dat de gelovige zich bewust is dat hij in Hem is en ook dat hij weet dat Christus als het leven in hem is.

Er is een innige verbinding tussen de gelovige en Christus. Als die er niet is, kan er geen vrucht zijn. Geen enkele discipel heeft leven in zichzelf. Daardoor is geen enkele discipel in staat zelf vrucht voort te brengen. Het is alleen mogelijk vrucht voort te brengen als er een levende verbinding met de wijnstok is. Alleen door te verblijven in Hem kan er vrucht komen.

Nog eens wijst de Heer Jezus op Zichzelf als de wijnstok en houdt Hij Zijn discipelen voor dat zij de ranken zijn. Het is belangrijk dat we de juiste verhouding goed in het oog houden. Alleen door in Hem te verblijven en door Zijn verblijf in de gelovige zal er veel vrucht zijn. Vrucht dragen is volkomen afhankelijk van het blijven in Hem. Los van Hem is het onmogelijk om vrucht te dragen. Los van Hem, gescheiden van Hem, is het onmogelijk ook maar iets te doen wat tot eer is van de Vader. We zijn voor alle dingen volkomen afhankelijk van Hem.

De rank die geen vrucht draagt

In Jh 15:2 heeft de Heer al gesproken over de rank die geen vrucht draagt. Hier komt Hij daarop terug en zegt wat het lot van een dergelijke rank is. Hij spreekt over “iemand”, niet over ‘jullie’. Hij weet dat de elven in Hem zijn en dat zij daardoor rein en ook vruchtdragende ranken zijn. Maar als ‘iemand’, zoals een Judas, niet in Christus als de enige bron van vrucht verblijft, zal het fataal met hem aflopen.

Het gaat hier niet om iemand die een lid is van het lichaam van Christus. Wie daarvan een lid is, kan er nooit los van raken. De wijnstok en de ranken leggen de nadruk op de verbinding van gelovigen met Christus als een uiting van het nieuwe leven wat blijkt uit het dragen van vrucht. Verbinding met de Heer Jezus als levensbron is de voorwaarde voor het dragen van vrucht.

De Heer spreekt echter over de mogelijkheid dat iemand door woorden en daden belijdt met Hem verbonden te zijn, maar van wie na verloop van tijd blijkt dat het slechts een uiterlijke belijdenis is. Het loslaten van Christus betekent dan niet alleen dat er geen vrucht wordt gedragen door de rank, maar dat de rank verdort en dat hij in het vuur wordt geworpen om hem te verbranden. Het gaat niet om het lijden van schade of verlies van werken en loon (1Ko 3:13), maar om het verloren gaan (1Ko 9:27).

Wat de Heer hier zegt van de rank die geen vrucht draagt, kan onmogelijk van toepassing zijn op een ware gelovige. Een ware gelovige die geen vrucht voortbrengt, bestaat niet. Het leven mag zich nog zo zwak uiten, als er echt leven is, zal het zich uiten, al is het nog zo gering.

Veel vrucht dragen

Na de diep ernstige woorden van de Heer voor iemand die alleen de schijn ophoudt van een verbinding met Hem, stelt Hij Zijn discipelen de weg van de volle zegen en overvloedige vrucht voor. Wie in Hem verblijft, dat is wie met Hem in een levensverbinding staat, brengt als vanzelf vrucht voort. Die vrucht is de uitwerking zowel van het verblijven van hen in Hem als het verblijven van Zijn woorden in hen.

Zijn discipelen hebben Zijn woorden gehoord, niet als vergeetachtige hoorders (vgl. Jk 1:25). Ze hebben die woorden ook aangenomen, zodat die nu in hen zijn en richting geven aan hun hele denken en doen. De Heer sluit daarop direct aan met hen aan te moedigen om te bidden wat ze maar willen met daarbij de verzekering dat de bronnen van Goddelijke kracht zullen bewerken wat ze vragen. Als ons hart zich zo verbonden weet met Hem, zullen we dat bidden wat Hij graag verhoort omdat het helemaal naar Zijn wil is (Jh 14:13). Hij denkt daarbij niet aan Zichzelf, maar is gericht op de verheerlijking van de Vader.

Hoe meer wij bidden naar Zijn wil, des te meer vrucht wij dragen en hoe meer de Vader wordt verheerlijkt. Alles wat we maar bidden, ook met betrekking tot onze zorgen, zal vrucht zijn waardoor de Vader wordt verheerlijkt. Uit dit vrucht dragen blijkt tevens dat wij discipelen van de Heer Jezus zijn. Dit is de tweede benaming die de Heer in dit hoofdstuk voor de gelovigen gebruikt. Hij heeft hen al ‘ranken’ genoemd en nu noemt Hij hen ‘discipelen’. Verder zal Hij hen nog ‘vrienden’, ‘slaven’ en ‘getuigen’ noemen.

Discipelen zijn volgelingen, leerlingen. Hij kan ons Zijn discipelen noemen wanneer we als echte volgelingen van Hem hebben geleerd dat het in ons leven net als in het Zijne gaat om vrucht voor de Vader. Vrucht dragen is geen gemakkelijke zaak. Het kan alleen in de weg van navolging van de Heer Jezus.

Vrucht dragen moeten we leren, daarin moeten we groeien. Vrucht dragen is een geestelijk proces van inzicht krijgen in Gods gedachten hoe we de Heer welbehaaglijk kunnen zijn (2Pt 1:5-8). Daarvoor zijn we in de oefenschool van God als leerlingen. In die oefenschool hebben we een Leermeester Die niet alleen vertelt hoe het moet, maar ook door Zijn verhouding tot de Vader voorleeft hoe het moet.

Dat brengt ons bij het belang van het bewustzijn van de liefde van de Heer Jezus. Dit bewustzijn is een element van onschatbare waarde voor het pad dat de discipel moet gaan om veel vrucht te dragen. Daarom is het hier de verantwoordelijkheid van de discipel om in de liefde van de Heer Jezus te blijven. Zijn liefde is een onfeilbare bron van troost in de soms pijnlijke en teleurstellende loop van aardse omstandigheden die zo tegengesteld zijn aan Hem. Het blijven in Zijn liefde wil zeggen het zich voortdurend bewust zijn van die liefde, wat de omstandigheden ook mogen zijn.

Hoe het er ook op kan lijken dat Hij ons niet liefheeft, we moeten eraan vasthouden dat Hij ons liefheeft met dezelfde liefde als waarmee de Vader Hem heeft liefgehad in Zijn leven als Mens op aarde. Om die liefde gaat het en niet om de liefde van de eeuwige Vader voor de eeuwige Zoon. Hij is Zich dat altijd bewust, ook al is dat niet op te maken uit de situatie waarin Hij verkeert. Niet onze menselijke beoordeling is norm voor het bepalen van de liefde, maar de wetenschap dat Hij ons liefheeft.

Voor dit voortdurende bewustzijn van Zijn liefde is het nodig Zijn geboden te bewaren. We kunnen ons verblijf hebben in Zijn liefde als we bereid zijn om te doen wat Hij van ons vraagt. Als we zien wat het oplevert, kan het bewaren van Zijn geboden niet moeilijk zijn. Zoals bij de liefde de Heer Jezus het volmaakte voorbeeld is, is Hij dat ook bij het bewaren van de geboden. Hij blijft in de liefde van de Vader door Zijn geboden te bewaren. Hij kent de liefde van de Vader van eeuwigheid, maar nu kent Hij die liefde op een nieuwe wijze en wel door als gehoorzame Zoon de geboden van de Vader te bewaren.

De geboden van de Vader zijn niet de geboden van de Sinaï. De Heer Jezus is niet slechts een Jood Die Zich getrouw aan de wet houdt. Hij is de Zoon Die de geboden van de Vader volbrengt. Een voorbeeld van die geboden hebben we in Johannes 10 gezien (Jh 10:17-18). Daar spreekt Hij over het gebod dat Hij van Zijn Vader heeft gekregen om Zijn leven af te leggen en het weer te nemen. Een dergelijk gebod is nergens in de wet van het Oude Testament te vinden. Nergens vraagt de wet van een rechtvaardig mens zijn leven af te leggen.

Zijn leven afleggen en weer nemen kan alleen Iemand Die ook God is. Elke wens van de Vader is voor Hem een gebod. Hoe kent Hij die wensen? Omdat Hij in gemeenschap met de Vader wandelt. Zo is het ook voor ons als wij in Zijn liefde willen blijven. Het ware discipelschap is dat we blijven in het genot van de liefde van Christus.

Blijdschap

Als de woorden van dit hoofdstuk op een wettische manier worden gelezen, zal er alleen verdriet zijn en kunnen we zelfs depressief worden. Als vrucht dragen opgevat wordt als een prestatie die we moeten leveren, voelen we hoezeer we tekortschieten. Dat brengt ons tot het slaken van verzuchtingen van wel willen, maar niet kunnen, zoals we zien bij de man die in Romeinen 7 wordt beschreven (Rm 7:15-19).

Als we de woorden van Christus begrijpen zoals Hij ze heeft bedoeld, beseffen we dat ze uitdrukkelijk zijn bedoeld om ons Zijn blijdschap mee te delen en onze blijdschap volkomen te maken. De blijdschap die Hij heeft, is voor ons het motief om als discipel te wandelen in een leven van vrucht dragen. Vrucht dragen is voor de Vader, maar de blijdschap van de Heer Jezus zal ons deel zijn.

Dit is een van de heerlijke dingen die Hij bedoelt als Hij tot Petrus spreekt over het deel hebben met Hem (Jh 13:8). Het deel hebben met Hem is hier “Mijn blijdschap”, zoals de Heer ook heeft gesproken over het deel hebben aan “Mijn vrede” (Jh 14:27) en “Mijn liefde” (Jh 15:9) en zoals Hij nog zal spreken over “Mijn heerlijkheid” (Jh 17:24). Hij wil dat wij deelhebben aan Zijn blijdschap en dat die blijdschap volkomen wordt (1Jh 1:4), tot volwassenheid komt. Zijn vreugde is te zijn in de dingen van de Vader. Wij mogen daar naar toegroeien, zodat ook wij niets anders meer hebben dan dat. Hij wil dat die blijdschap van Hem in ons zal zijn. De volkomen blijdschap is als onze blijdschap samenvloeit met Zijn blijdschap waardoor onze vreugde opgaat in Zijn vreugde.

Het gebod om elkaar lief te hebben

Met het gebod om elkaar lief te hebben komt de Heer terug op wat Hij eerder heeft gezegd (Jh 13:34). Liefde moet alle betrekkingen tussen de leden van Gods familie doortrekken. De discipelen moeten elkaar liefhebben met een liefde die boven al de zwakheden van de ander staat. De Heer richt de schijnwerper op dit gebod als “Mijn gebod”, omdat het de samenvatting is van alle andere geboden. Het is niet de morele verplichting tot het liefhebben van de naaste, maar van de wederkerige liefde van de christenen, waarvan de standaard Zijn liefde voor hen is. Dit zien we bij de pasbekeerde Thessalonicenzen (1Th 4:9).

Het gebod van de liefde is het gebod van de Goddelijke natuur waarvan wij deelgenoten geworden zijn (2Pt 1:4) en waardoor alles mag gebeuren. Het is een gebod voor de gelovige, want in zijn hart is de liefde van God uitgestort. Tegen die natuur, die niet anders kan dan liefhebben, zegt de Heer Jezus dat hij moet liefhebben. Het is als tegen een vis zeggen: ‘Je moet zwemmen.’ Hij kan en wil niet anders; als hij zwemt, is hij in zijn element.

Voor onze liefde voor elkaar is de liefde van de Heer Jezus de norm. Hij heeft Zijn liefde bewezen door voor ons Zijn leven af te leggen. Dat heeft Hij gedaan omdat Hij ons als Zijn vrienden beschouwt. We zouden kunnen zeggen dat het afleggen van het leven voor vijanden een nog groter bewijs van liefde is, maar daar gaat het hier niet om. De Heer noemt Zijn discipelen Zijn vrienden. Is er een groter bewijs te leveren van Zijn liefde voor hen die Zijn vrienden zijn, dan dat Hij Zijn leven voor hen aflegt?

Ook wij kunnen geen groter bewijs van onze liefde voor onze vrienden, onze broeders en zusters, leveren, dan dat wij ons leven voor hen geven. Dat zijn wij ook schuldig (1Jh 3:16). Maar wat is de waarde van deze theorie als we in het dagelijks leven ons hart sluiten voor de noden en behoeften van Gods kinderen? Johannes wijst in zijn eerste brief dan ook op de praktische uiting van die liefde (1Jh 3:17). Christus doet dat door te wijzen op gehoorzaamheid aan Hem. Liefde voor Christus en gehoorzaamheid aan Hem gaan altijd samen.

Hij noemt ons wel Zijn vrienden, maar dat betekent niet dat wij Hem als ‘vriendje’ moeten behandelen. Wij moeten ons bewust zijn dat wij Zijn leerlingen zijn en dat Hij onze Heer is. Onophoudelijk wordt ons de relatie tussen voorrecht en verantwoordelijkheid voorgehouden.

De Heer spreekt hier Zijn discipelen aan als bevoorrechte mensen aan wie Hij wil vertellen wat Hij van plan is. Een heer legt zijn plannen niet aan een slaaf uit, maar aan een vriend. Een slaaf moet gewoon gehoorzamen zonder uitleg te vragen. Zijn heer is hem geen enkele verantwoording voor een opdracht verschuldigd. De Heer Jezus legt er de nadruk op dat Hij ons vrienden noemt door ons de reden daarvoor te geven. We zien dat Hij in Zijn vriendschap veel verder gaat dan ons alleen maar tot gehoorzaamheid op te roepen. Vriend betekent liefhebber. Hij spreekt Zijn discipelen aan in hun liefde voor de Vader, een liefde die Hij ook heeft.

Het kenmerk van echte vriendschap is dat je elkaar alles kunt vertellen. Een goede vriend heeft geen geheimen. Christus voert ons daarom in de gedachten van Zijn hart in. Met een vriend deel je de intiemste gedachten, zoals God voor Abraham niet verbergt wat Hij gaat doen, en Abraham wordt een vriend of een liefhebber van God genoemd (Gn 18:17-19; 2Kr 20:7; Js 41:8; Jk 2:23). Dat doet Christus hier ten opzichte van Zijn discipelen en zelfs op een hoger niveau.

Hij heeft Zijn discipelen als Zijn vrienden alles bekendgemaakt wat Hij van Zijn Vader heeft gehoord. Wat de Vader Hem heeft toevertrouwd, heeft Hij doorgegeven aan hen als Zijn vrienden. Dit is toch wel een bijzonder bewijs van vriendschap. En dan te bedenken dat zij Hem niet hebben uitverkoren om Zijn vrienden te zijn, maar Hij hen. Het is een groot voorrecht dat we uitverkoren zijn. Het is tevens een grote verantwoordelijkheid dat we gesteld zijn om vrucht te dragen.

Om van het voorrecht te kunnen genieten en aan de verantwoordelijkheid te kunnen voldoen wordt het hart van het voorrecht en de zegen gericht op Hem Die zegent. We mogen alles aan Hem vragen wat tot blijvende vrucht zal leiden. Het komt allemaal van Hem. Bidden in de Naam van de Heer Jezus is hier het bidden van een hart dat een gemaakt is met de Zoon en dat bidt in de lijn van de raadsbesluiten van de Vader, waardoor de verhoring zeker is. Hoe dieper en hoger de zegen, hoe groter de noodzaak om te bidden.

De Heer sluit dit gedeelte, dat in Jh 15:12 met het gebod van het liefhebben van elkaar is begonnen, af door in Jh 15:17 opnieuw dit gebod van het liefhebben van elkaar naar voren te brengen. Liefde voor elkaar is het nieuwe en steeds herhaalde gebod van Christus voor de Zijnen (Jh 13:34). Liefhebben is de openbaring van de Goddelijke natuur, zoals dat volmaakt te zien is in Christus door de dienst van de Heilige Geest. Het is de atmosfeer waarin de vrucht kan groeien en bloeien tot eer van de Vader.

Gehaat door de wereld

Terwijl gelovigen elkaar onderling liefhebben, bevinden zij zich in een wereld die hen haat. Hun liefde onder elkaar wekt de haat van de wereld op. De wereld moet niets hebben van de liefde van God, waar die ook maar zichtbaar wordt. Het elkaar liefhebben stelt ons bloot aan de haat van de wereld die door de satan wordt bestuurd.

De liefde van de discipelen onder elkaar staat in schril contrast met de haat van de wereld. Van binnen liefde, van buiten haat, dat is de positie als resultaat van de verwerping en de dood van de Heer Jezus. Wij zijn in staat dat om te keren. We kunnen koud en onverschillig worden tegenover onze broeders en zusters, terwijl we ons best doen ons te verzekeren van de liefde van de wereld.

Net als de onderlinge liefde wordt de haat van buiten ontstoken doordat wij blijven in de liefde van de Heer Jezus. Dat hoeft ons niet te verbazen, want dit is ook het deel van Christus geweest tijdens Zijn leven op aarde. De wereld haat ons vanwege Hem. Wat ons overkomt, is eerst Zijn deel geweest. De wereld heeft op haar eigen manier lief hen die bij haar horen. De wereld haat hen die van Christus zijn omdat ze niet langer van de wereld zijn.

Niet onze fouten zijn de ware oorzaak van de haat van de wereld, maar wat de wereld in ons herkent van de genade en uitnemendheid van Christus. De genade maakt de mens tot niets en God en Christus tot alles. Genade spaart de zonde niet en redt de zondaar. Deze dingen zijn onverdraaglijk voor het vlees, dat vijandschap is tegen God (Rm 8:7). De haat van de wereld is ons deel, niet alleen omdat we niet meer van de wereld zijn, maar omdat Hij ons heeft uitverkoren.

Het feit dat wij alleen bij Hem konden gaan horen door Zijn uitverkiezing, laat het karakter van de wereld duidelijk zien. De wereld zou ons nooit laten gaan als de Heer Jezus ons niet had uitverkoren en door Zijn macht had geroepen. Dat dit de haat van de wereld oproept, is door de Heer voorzien. In dit verband herinnert Hij Zijn discipelen eraan dat Hij heeft gezegd dat een slaaf niet groter is dan zijn Heer (Jh 13:16). Dat geldt voor het dienen van de medegelovigen, waarop de Heer het in Johannes 13 toepast (Jh 13:15), maar het geldt ook voor de haat en vijandschap die zij van de wereld zullen ervaren. De slaaf mag niet verwachten dat hij vrij zal blijven van wat zijn Heer is overkomen.

De verbinding van de discipelen met Christus wekt haat op die zich uit in vervolging. Die verbinding ervaart de wereld als zij het woord hoort dat de discipelen spreken. Als dat het woord van Christus is, zal dat openbaar maken wat er in de hoorder is. Wie Zijn woord heeft aangenomen, zal ook het woord van de discipelen aannemen. Als Zijn woord is verworpen, zal de slaaf op geen ander lot hoeven te rekenen. Christus is veracht en verworpen en dat zal ook het deel van de slaaf zijn. Slaven en hun woord zullen beide met verachting worden behandeld omdat dan door Zijn Persoon en Zijn woord God te dichtbij wordt gebracht.

De Zoon gehaat door de wereld

Het uiten van haat door de wereld tegen de discipelen vindt zijn oorzaak in de Naam van Christus. Ze weten niet wat Zijn Naam aan heerlijkheid zowel in zegen als in oordeel inhoudt. Dat komt door hun onbekendheid met de Vader als Degene Die Hem heeft gezonden. Ze matigen zich aan dat ze de Vader eren; maar als Christus, de Zoon van de Vader, Hem verklaart, verwerpen zij Christus. Daardoor tonen zij dat ze Hem, Die de Zoon heeft gezonden, niet kennen. Als de wereld er ook maar iets van wist, zou ze zich niet op die manier openbaren. Het bewijst de totale verblinding aangaande de Vader. De wereld kan niet anders dan zich vijandig openbaren.

De openbaring van de Vader in de Zoon heeft hun zonde aan het licht gebracht. De woorden die de Heer Jezus als de Zoon tot de wereld heeft gesproken, zijn de woorden van de Vader. Dat valt niet te ontkennen en toch doen ze het. Hetzelfde geldt voor de werken die Hij heeft gedaan. Ook die vallen niet te ontkennen als werken van de Vader, maar toch doen ze dat. Als Hij dat alles niet zou hebben gedaan, zouden ze niet te beschuldigen zijn geweest van de zonde van verwerping. Nu echter zo overduidelijk is gebleken dat de Zoon van de Vader als Mens onder hen is en zij Hem desondanks verwerpen, is er geen excuus voor hun zonde.

Nooit heeft een mens en nooit heeft God zo gesproken als in Christus (Hb 1:1). Profeten hebben gesproken namens God, maar zij waren feilbare mensen. Na het getuigenis dat ze hadden afgelegd, was er weer zwakheid en konden ze God zelfs vergeten. Nu heeft de Vader de Zoon gezonden en Die heeft hun niet de wet voorgehouden, maar heeft in liefde tot hen gesproken. Wie de wet afwijst, zou dat kunnen doen met de verontschuldiging dat hij die toch niet kan houden. Wie de liefde afwijst, doet dat omdat hij die niet wil. Het overtuigende bewijs van de zonde van de wereld is gebleken in de verwerping van Hem Die God in genade is.

Treffend komt de doelbewuste verwerping van Christus door de wereld en dan vooral door de godsdienstige leiders tot uiting in de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden. Daar horen we hen zeggen als de heer van de wijngaard ten slotte zijn geliefde zoon zendt: “Deze is de erfgenaam; komt laten wij hem doden en de erfenis zal van ons zijn” (Mk 12:6-7).

Na deze moord met voorbedachten rade is de wereld als geheel afgeschreven. Wij hebben dan ook van de wereld als zodanig niets meer te verwachten. Wat iemand met de Zoon doet, doet hij met de Vader. Dat zij zich niet voor de Zoon neerbuigen, maar juist in opstand komen tegen Hem omdat Hij de Zoon is, is het bewijs van hun haten van de Vader. Zij haten de Vader zoals zij de Zoon haten en dat maakt dat hun zonde zonder excuus is. De woorden en werken van de Zoon zijn de woorden en werken van de Vader. De Zoon verwerpen is tegelijk de Vader verwerpen. Het volmaakte evenwicht tussen woorden en werken wordt in de Heer Jezus gevonden.

De Joden menen dat zij met God in verbinding staan, terwijl zij Zijn Zoon in haat verwerpen. Zij beroepen zich voor hun gedrag op de wet. Maar juist de wet waarop zij zich beroepen en waarin ze zich beroemen, spreekt op geen andere wijze van de verwerping van de Messias. Integendeel, de wet wordt vervuld in het woord dat over Hem geschreven staat en waarvan Zijn lippen nu de vervulling uitspreken (Ps 69:5).

De vervulling van dit woord is een bewijs van de bewuste verwerping van Christus. Er is geen enkele aanleiding voor het haten van Hem. Hij is immers altijd in liefde en genade en goedheid onder hen geweest. Toch hebben zij Hem gehaat. Het bewijst de boosheid van het hart van de mens en de waarheid van Gods Woord.

De getuigen

Na Zijn verwerping uit de wereld en Zijn terugkeer naar de Vader zal de wereld toch niet zonder getuigen zijn. Er zullen nieuwe getuigen komen. Om te kunnen getuigen moet je iets hebben gezien, moet je ergens getuige van zijn geweest. De Heer Jezus heeft getuigd van de Vader door Zijn woorden en werken die Hij bij Zijn Vader heeft gezien. Dat getuigenis is verworpen. Als Hij verheerlijkt zal zijn, zal Hij een andere Getuige zenden: de Geest van de waarheid. De Geest zal het getuigenis voleindigen. De Zoon hebben ze als Getuige kunnen verwerpen. Dat zal met de Geest niet kunnen gebeuren. Hij zal een blijvende Getuige zijn. Daarom is het zo ernstig tegen de Geest te zondigen of de Geest van de genade te versmaden.

Hier zendt de Zoon de Geest om van Hem te getuigen. Dat bewijst de Godheid van de Zoon. Natuurlijk zendt Hij de Geest niet los van de Vader. Hij zendt de Geest vanwege de Vader. Tevens spreekt Hij erover dat de Voorspraak Zelf zal komen. Weer spreekt Hij eerst over de Voorspraak om daarna te spreken over de Geest van de waarheid (Jh 14:16). De Geest wordt niet alleen gezonden of gegeven, maar komt ook Zelf, want Hij is ook God en gaat van de Vader uit.

Ieder van de drie Personen van de Godheid handelt altijd in volmaakte zelfstandigheid, maar nooit los van de andere Goddelijke Personen. Daarbij hebben de Zoon en de Geest Beiden bij Hun komst op aarde een positie van afhankelijkheid ingenomen. De Zoon is van de Vader uitgegaan en zo gaat ook de Geest van de Vader uit. De Zoon heeft van de Vader getuigd en de Geest zal van de Zoon getuigen. De Geest zal voor Zijn getuigenis van de Zoon de discipelen en ook nog anderen, zoals Paulus, gebruiken.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het getuigenis van de discipelen en dat van de Geest. De discipelen getuigen van wat ze vanaf het begin hebben gezien, dat is vanaf het begin dat zij met de Heer Jezus op aarde zijn meegegaan (1Jh 1:1-3). Ze zijn ook getuigen van Zijn opstanding. Hun getuigenis hebben we in de evangeliën en in het begin van Handelingen. Latere getuigen, zoals Paulus, zullen door de Geest spreken over de verheerlijkte Christus. Natuurlijk is voor hun getuigenis over Christus in vernedering op aarde ook de kracht van de Heilige Geest nodig, maar de aard van hun getuigenis heeft te maken met het leven van de Heer op aarde vóór Zijn dood en Zijn hemelvaart.

Los van hun getuigenis zal ook de Heilige Geest getuigen. Hij zal getuigen van wat Hij in de hemel heeft gezien, terwijl de discipelen van Christus zullen getuigen van de tijd dat Hij op aarde is geweest.

Copyright information for DutKingComments